24 augustus 1999
Ik start mijn morgen op het gemakjes met de tocht naar het zomerpaleis. Het vergt een bus, de metro en nog eens een bus om er te geraken. Ondertussen kan ik de straten en de bevolking bestuderen.
Ik ben eigenlijk verbaasd hoe sommige delen me soms doen denken aan India of Tanzania (dit is mijn beperkte vergelijkingsbasis). Peking is een stad in een ontwikkelingsland. Ongeasfalteerde straten, overal kraampjes op straat, overal mensen in iets sjofeler kleren, winkels met dezelfde goederen geconcentreerd in één straat, gammele huizen, antennes, telefoon- en electriciteitsdraden, ...
Het Zomerpaleis is een gigantisch park met en groot meer, tempels en paleizen. Gebouwd als exclusief speelterrein voor de keizers en het gevolg wordt het nu overrompeld door toeristen, en terecht vind ik. Ondanks de smog boven het park heb je toch een idee van de grootsheid en schoonheid ervan.
Tijdens mijn bustocht terug passeer ik door de computerstraat en uit nieuwsgierigheid wandel ik erdoor. Het lijkt alsof half Beijing een computer wil kopen of er een aan het bouwen is, volk, volk, volk, ... Overal rond mij klinkt het gemiauw van hun taaltje. Indien een kat een taal zou spreken, dan zou het klinken als Chinees: gekrulde tong met een overvloed aan A- en SH-klanken.
De avond wordt naar goede gewoonte afgesloten in de bar. Ik ben nog steeds niet gewoon aan China.
zondag 24 augustus 2008
Nog altijd proberen te wennen
Gepost door Béate Vervaecke op 09:06
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten